Carl Orff baseerde zijn Carmina Burana op het gelijknamige manuscript dat in 1803 in de stoffige kloosterbibliotheek van de Zuid-Beierse benedictijnenabdij van Benediktbeueren (in het Latijn Buranum, vandaar de naam) werd gevonden. Dit handschrift bevatte 228 profane liederen uit de 12de en 13de eeuw, waarvan de auteurs zowel qua afkomst als qua taal sterk uiteenlopend waren. De verschillende talen waren het middeleeuws Latijn, het Middelhoogduits en het Provençaals.
De liederen verschilden niet alleen in taal maar waren ook wat onderwerp betreft zeer verscheiden. De belangrijkste thema's waren de natuur, de wereld lijke en kerkelijke overheid, de verheerlijking van het vrije leven, gokken, drank, liefde, ... . Centraal bij dit alles stond steeds het lot, het grillige lot dat in al haar wisselvalligheid de mens steeds aan haar wil onderwerpt.
De auteurs waren voornamelijk studenten, ze werden vaganten genoemd, afgeleid van het Latijnse 'vagare' wat zoveel als 'rondzwerven' betekent. Naast de studenten van de school of universiteit wees de benaming vaganten soms ook op losbandige geestelijken. Vaganten hadden geen vaste verblijfplaats, ze zwierven maar wat rond en trachtten aan de rand van de samenleving hun stem te verheffen, al dan niet maatschappijkritisch of hekelend, beschouwend of lofprijzend.
De vaganten namen de clerus soms als onderwerp voor hun liederen, het waren vaak satires op de zeden van hun tijd, vooral dan het moreel verval van de clerus waardoor hun tijd werd gekenmerkt. In de liederen merkt men scherpe aantijgingen tegen de kerkelijke overheid die een groot deel van de macht bezat en haar dienaren die hun lusten niet langer beteugelen konden en zo symbool stonden voor de kerk als losbandig instituut.
Het handschrift, tussen 1220 en 1250 geschreven, is flink beschadigd zodat men de teksten heeft moeten reconstrueren met behulp van andere hand schriften en vroege drukken. Een aantal gedichten zijn voorzien van een vroeg soort van muzikale notatie, met een noot (neum) die wordt getoond in de vorm van een punt, een korte lijn of een soort accentachtig teken. Dit zogenaamd 'neumensysteem' gaf enkel informatie over het aantal tonen dat moest gespeeld worden bij elke lettergreep en over het vage verloop van de melodie. Het manuscript van de Carmina Burana werd voor het eerst gepubliceerd in 1847 onder de naam 'Carmina Burana'. Toch kregen de liederen pas 90 jaar la ter grote bekendheid door de bewerking van Carl Orff.
Hij selecteerde een aantal gedichten en schreef daar muziek bij. Soms refereert hij naar de oude muziek, maar toch is het een geheel nieuwe compositie in een eigen, aparte stijl. "Het gehele werk was in een paar weken 'speelbaar'. Toen ik het voor mijn uitgever ging voorspelen, had ik alleen de getypte tekst voor me. De muziek zat al in mijn hoofd. Zo levendig was deze dat ik geen partituur nodig had."
In eerste instantie bestond de orkestratie uit begeleiding door twee piano's en diverse slaginstrumenten. Maar C. Orff wilde meer. Kort na de eerste uitvoering buiten Duitsland in 1941 heeft hij de originele bezetting uitgebreid tot een volledige symfonische versie. Ook schreef hij een lichtprogramma om er voor te zorgen dat het lichtpatroon in al zijn facetten paste bij de uitvoering van het werk. De ondertitel van de Carmina Burana luidt dan ook: 'Cantiones profanae cantoribus et choris cantandae comitantibus instrumentis atque imaginibus magicis (Profane liederen gezongen door solisten en koor, begeleid door instrumenten en magische beelden)'.
Na de generale repetitie van de wereldpremière op 8 juni1937 in Berlijn zei Orff tegen zijn uitgever: ''Alles wat ik tot nu geschreven en u helaas gedrukt heeft, kan de prullenbak in. Met Carmina Burana beginnen mijn verzamelde werken."
Het eerste deel van de compositie 'In de Lente' bestaat uit liefdesliederen, het tweede deel 'In de taveerne' uit drank- en gokliederen en het derde deel 'In de hof der Liefde' uit liederen over de zinnelijke liefde. Het geheel wordt voorafgegaan en besloten door een hymne aan Fortuna, de godin van het lot.